Van dinsdag 6 tot en met vrijdag 9 augustus biedt RadioVisie u in een vierdelig zomerdossier de geschiedenis aan van RCA. Vandaag deel 2: The roaring twenties.
De boksmatch die radio deed doorbreken
Vanaf 1920 begonnen in de VS de eerste radiostations reguliere programma’s uit te zenden. Tot dan was radio nog grotendeels een experimenteel gegeven. De radio als een ‘draadloze muziekdoos’ begon nu stilaan vorm te krijgen, maar de eerste ontvangsttoestellen waren ontzettend duur en nog zeer complex om te bedienen.
In de zomer van 1921 bedacht Julius Hopp, een medewerker van Madison Square Garden, een lumineus plan om liefdadigheidsfondsen in te zamelen door het verslag van het zwaargewicht kampioenschapsgevecht Dempsey-Carpentier op 2 juli 1921 via de radio uit te zenden in Jersey City, New Jersey.
Hopp boekte theaters en zalen als luisterlocaties, die toegangsprijzen zouden vragen als donaties aan goede doelen. Hij nam ook contact op met RCA’s J. Andrew White, tevens de waarnemende president van de National Amateur Wireless Association (NAWA), een organisatie oorspronkelijk opgericht door American Marconi, die was geërfd door RCA. White stemde in om technische hulp te bieden op de luistersites, en hij belastte David Sarnoff met de financiële en technische ondersteuning. Sarnoff zag nu eindelijk zijn kans schoon om met RCA de nieuwe technologie van radio als een massamedium te verkennen.
RCA mocht vanuit Hoboken – het Amerikaanse Hoboken welteverstaan – een tijdelijk langegolfradiostation opzetten, op korte afstand van de wedstrijdlocatie en opererend onder de roepletters WJY. White en Sarnoff belden de wedstrijdcommentaar vanop de eerste rij door. Die werd getypt en vervolgens gelezen door omroeper J. Owen Smith. De demonstratie was een technisch succes en bereikte, volgens de overlevering, 300.000 luisteraars in het noordoosten van de VS.
In de herfst van dat jaar opende Westinghouse in Newark, New Jersey, de eerste reguliere omroep WJZ voor de New-York metropool. RCA nam dit station over in de lente van 1923 en verhuisde het naar New-York, vlakbij Broadway, waar al het ‘microfoon-talent’ dagelijks zat. Al snel volgden WBZ (Springfield, Massachusetts), KYW (Chicago), WGY (Schenectady), terwijl WBAY, een experimenteel station van AT&T zijn ‘call letters’ wijzigde naar WEAF. Die laatste zond in 1922 ook het allereerste commerciële programma ooit uit, waarmee meteen een antwoord werd gegeven op de vraag die iedereen zich al een tijdje stelde: wie gaat al die programma’s betalen? Ook in juni 1922 was Warren G. Harding de eerste Amerikaanse president wiens stem op de radio was te horen.
Op vlak van apparatuur voor consumenten trad RCA in die prille beginjaren van de radio – 1920, 1921 – enkel op als een verkoopagent voor een kleine lijn van ontvangers en onderdelen van de merken Westinghouse en GE. Die werden gebruikt door thuisbouwers, oorspronkelijk een zeer beperkte markt van amateurradiofanaten. Maar vanaf 1922 deed de opkomst van die eerste reguliere radiostations plots de vraag naar radioapparatuur door het grote publiek dramatisch verhogen.
De gewiekste zakenman
Vanaf dan ging het heel snel bergop met RCA én Sarnoff. RCA had immers als een heuse monopolist zowat alle patenten die met radio te maken hadden in handen gekregen en Sarnoff verstevigde heel snel zijn positie binnen het bedrijf, ook omdat hij zich steeds nadrukkelijker bewees als een visionair en een briljant onderhandelaar.
Deze ontwikkeling werd weerspiegeld in de titel van de RCA-catalogus van 1 juni 1922, “Radio Enters the Home“, vandaag een waardevol collectors item. RCA begon ontvangers te verkopen onder de naam “Radiola”, marketingapparatuur geproduceerd door GE en Westinghouse, waarbij ze respectievelijk 60 en 40 procent van de productie voor hun rekening mochten nemen. Omdat de markt van de radiotoestellen in de VS plots razendsnel van de grond kwam, leidde dat ook snel tot zware kritiek op het verstikkende patentmonopolie van RCA. Sarnoff bluste de brand door vanaf eind 1923 licenties te geven aan andere producenten van radiotoestellen in ruil voor een procentje van de kleinhandelsprijs.
Hoewel die patentlicentieovereenkomsten bedoeld waren om de deelnemers dominantie te geven op de verkoop van apparatuur, leidde de enorme groei van de markt tot hevige concurrentie. De eerste drie jaar, begin 1922 tot eind 1924, haalde RCA een omzet van 83,5 miljoen dollar uit de verkoop van radiotoestellen. In 1925 echter raakte RCA achter op Atwater Kent als de leider in de verkoop van ontvangers. Bij RCA werd de verdeling van de productiequota tussen GE en Westinghouse steeds vaker een hinderpaal, waardoor RCA moeite had om de snel wijzigende trends in de sector bij te houden.
De superheterodyne-ontvanger
Begin 1924 boekte RCA evenwel belangrijke progressie toen het als eerste de ‘superheterodyne-ontvangers’ begon te verkopen. Die waren wel duurder dan de eerste ‘regenerative’ ontvangers, maar ze waren kwalitatief ook een heel stuk beter.
De superheterodyne-ontvanger werd al in 1918 uitgevonden door Edwin H. Armstrong, een majoor die vijftien jaar later ook de uitvinder werd van de FM-technologie, vandaag nog steeds wereldwijd de meest dominante radiotechnologie. Deze superheterodyne-ontvanger was in de eerste plaats bedoeld voor militaire doeleinden, maar geleidelijk groeide het besef dat die ook goed van pas zou kunnen komen in de gewone consumentenradiotoestellen.
De vroegste ontwerpen van radiotoestellen – ook die van Armstrong – waren zeer gevoelig en moeilijk onder controle te houden, vanwege de natuurlijke aardse radiogolven op hogere frequenties. Armstrong ontdekte echter een vast patroon in die natuurlijke magnetische radiogolven en in de superheterodyne-ontvanger werden die hogere frequenties met een oscillator weggefilterd naar een lagere frequentie, waardoor de ontvangst van de zenders plots veel eenvoudiger werd, zonder complexe afstemming of interferentie van andere zenders. Die oscillator zit tot op vandaag nog steeds in elk radiotoestel en ook computers kunnen niet zonder.
Armstrong en Sarnoff konden het in die prille jaren zowel technisch als zakelijk zeer goed met elkaar vinden en dus financierde RCA het verdere onderzoek naar het nieuwe type van radio-ontvangers. Het resultaat was de RCA Radiola AR-812 en Radiola VIII Superheterodynes in 1924, ’s werelds eerste consumenten superheterodyne ontvangers. In 1924 kosten deze respectievelijk 224 en 475 dollar, maar kwalitatief waren ze met voorsprong het beste op de markt. Tot 1930 beheerde RCA het superheterodyne-patent. Elke radiofabrikant die er een wilde bouwen, moest dus royalty’s betalen aan RCA.
De superheterodyne-radio verhoogde de reputatie en populariteit van het merk RCA aanzienlijk. Tot eind 1927 werkten alle RCA-ontvangers op batterijen, maar op dat moment werden plug-in wisselstroom-sets geïntroduceerd, wat alweer een nieuwe boost in de verkoop opleverde. In 1928 lanceerde RCA zijn eerste AC-bediende superheterodyne radio, de Radiola 60 voor 147 dollar. Vanaf nu werd de radio een heel stuk kleiner, decoratiever en eenvoudiger om te bedienen. Toch bleven ook de zogenaamde Farm-modellen (op batterijen) van Radiola nog meer dan tien jaar in productie, omdat het in vele landelijke gebieden gewoon nog jaren zou duren eer ook daar de elektriciteitsnetten werden uitgerold. De batterijen werden wel geleidelijk compacter en beter.
Morgen: in deel 3 van onze reeks zien we RCA groeien tot een alomtegenwoordig imperium dat mee de televisierace inzet.
Dossier 100 jaar RCA